zondag 7 juni 2015

Post hoc ergo propter hoc?




8e column van Cato Verhoef
Eerder verschenen in: Olijfschrift, april 2015


“Dóe jij iets?” vroeg Gerda, “jij drinkt toch geen alcohol?” Ze doelde op het feit dat mijn kanker nog steeds niet lijkt te zijn teruggekomen, in tegenstelling tot die van haar. Ze krijgt weer chemo, daar geniet ze niet van. Ze geniet wel van een rood wijntje, op z’n tijd.

Tja, dóe ik iets… Nou, van alles. Ik doe echter niets om de kanker weg te houden. Wel geprobeerd hoor, in het begin. Maar ik vond het te hard werken en hield het niet vol.

Ik besloot de mening te vragen van een bevriende gynaecoloog. “Oh ja”, zei hij. “Ik denk dat het door jouw levensstijl komt dat het zo goed met je gaat. Maar het valt me ook op dat jij veel vriendinnen met eierstokkanker hebt. Het komt normaal heel weinig voor. Zouden katten er misschien iets mee te maken kunnen hebben?”

Gerda heeft geen katten. Maar ik realiseerde me: iedereen denkt er iets over. Ik vermoed dat mijn meditatielerares de heilzame effecten van Vipassana zou benadrukken. Ik ken iemand die veel kurkuma en juist geen suiker meer eet. En een ander, die zweert bij positief denken.
Ik denk zelf, dat ik gewoon mazzel heb met de eigenschappen van mijn tumor. En tóch… is er ook in mij iets dat denkt ‘ik doe in elk geval niet iets verkeerd’.

Hoe kan het, dat ik dat denk? Er is toch geen enkel bewijs voor de werkzaamheid van al dit ge...doe voor eierstokkanker? Zou er sprake kunnen zijn van een geloof? Een denkfout, die zo dwingend is, dat ik mij er niet tegen kan verzetten?

De zin “post hoc, ergo propter hoc”* kwam in me op. We zien verbanden, we maken ze oorzakelijk. Best handig. Als de hond van de buren jou in je kuiten bijt, heb jij pijn in je kuit door dat rotbeest en loop je de volgende keer een blokje om.

Maar… in mijn wiskundeboek op de middelbare school stond een tabel waarin een duidelijk verband werd aangetoond tussen het aantal ooievaars en het aantal geboortes in een bepaald gebied. Als ik niet drink en langer leef dan verwacht – leef ik dan langer doordát ik niet drink? Of kan er ook iets anders aan de hand zijn?

En; moet je voor élke hond een blokje om? Stel nou dat iets mij helpt – helpt het dan ook Gerda?

Daarbij, de dood is geen hond waar we voor weg kunnen lopen. We zitten met die hond opgesloten. We weten dat hij zal bijten. Alleen niet wanneer. Maar daar zijn we niet op ingericht. We kruipen in een hoek. We proberen de hond te vangen. Alles, alles om maar niet gebeten te worden.

Ja, ik maak een denkfout. Tot mijn schrik blijk ik, nog steeds, een gelovige. Goed effect? “Ik zal wel iets goed hebben gedaan.” Ongewenste uitkomst: “wat heb ik verkeerd gedaan? Kan ik iets beter doen?” Ik beken. Ik ben een doe-verslaafde.

Ik ben niet de enige. Zo willen velen toch die laatste chemo, al is die waarschijnlijk ineffectief **.

Maar wat moeten wij dan, als we niets kunnen doen? Nou… misschien genieten van een lekker rood wijntje, op z’n tijd?


* Deze uitdrukking is Latijn en betekent letterlijk: “na dit, dus vanwege dit”. Hierbij wordt uitgegaan van een situatie waarin verschijnsel B zich vaak voordoet nadat verschijnsel A zich net heeft voorgedaan. Dan wordt ten onrechte de gevolgtrekking gemaakt dat B het gevolg is van A. Dit is een drogreden omdat het heel goed mogelijk is dat deze overeenkomst qua tijdstip toevallig is, of dat A en B beide gevolg zijn van een derde verschijnsel C (Wikipedia).  
** Susanne de Kort: ‘Aims and reasons. Ethical questions about palliative systemic anticancer therapy’, 2009.




vrijdag 1 mei 2015

Este pueblo




7e column van Cato Verhoef
Eerder verschenen in: Olijfschrift, september 2014


Ik doe wel net alsof ik geen bucketlist heb, maar intussen verzin ik steeds dingen die me nog leuk lijken om te doen. Gelukkig heb ik een baas die meedenkt. En een liefje dat graag meedoet. En zo kwam het, dat ik de gelegenheid kreeg om samen met haar een van de pelgrimsroutes naar Santiago de Compostela, de ‘Via de la Plata’, te lopen.

Deze route is wat rustiger dan de meer noordelijk gelegen ‘Camino Frances’, en in het begin droger en warmer. Hij begint in Sevilla en loopt via Zafra, Merida, Caceres, Salamanca, Zamora, Puebla de Sanabria en Ourense naar het vermeende graf van de apostel Jacobus in Santiago. 1000 kilometer in zes weken.
Vanaf het moment dat we Sevilla verlieten, waren we op het Spaanse platteland. Was dat in het begin nog bedekt met golvende katoenvelden, al snel liepen we door een heuvelachtig landschap, begroeid met kurk- en steeneiken, waar we struikelden over de Iberische varkens die daar hun kostje bij elkaar scharrelden. Langzaam veranderde dit. Minder varkens, meer landbouw, het landschap werd vlak en golvend. Nog weer later namen de heuvels toe en kwamen we de eerste bergketens tegen. Stap voor stap kwamen we dichter bij Galicia, een regio met een bijna Iers landschap van groene weiden en eeuwenoude eikenbossen. Met een kust waar de Atlantische golven stukspatten op gigantische rotsen. Magisch.

Het landschap waar we doorheenliepen, is cultuurlandschap. Bijna nergens is het ‘echt’ wild. Toch kwamen we overal dieren tegen. Varkens, koeien, stieren, maar ook de hop, plassen vol kikkers, vale gieren, ooievaars, de rode wouw, vuursalamanders, addertjes, hagedisjes en zelfs een gems. En planten; honderden soorten paddenstoelen (ik wilde dat ik daar iets van had geweten), ‘jara’ (het zonneroosje), wilde rozemarijn, anijs, noem maar op.
De eiken van de Extremadura* zaten zelfs zo tjokvol blauwe eksters, dat ik ze na een tijdje nauwelijks meer bijzonder vond. Tot ik me op een dag realiseerde dat ik de laatste ekster drie dagen geleden had gezien. Het landschap veranderde, stapje voor stapje.

Het was een mooie wandeling.

Op een zondag naderden we het plaatsje Fontanillas, ten noorden van Zamora. Het was zo’n dag met jagende, loodgrijze wolken. Daar onder een laagstaande zon die met haar gouden licht de rode aarde, het kwarts op het pad en de graanstoppels op de velden deed gloeien en tintelen. Regelmatig zwiepte er een bui over ons heen. Dan weer verscheen een regenboog. Onze voeten waren moe.

Op de kruising voor het dorp kwamen we een oude man tegen. Hij maande ons linksaf te gaan, de kortere route om het dorp heen te nemen, want “este pueblo no tiene nada” **. Om de officiële route te volgen, besloten we toch maar rechtdoor te gaan, het dorp in. En wat bleek? Het dorp had een dorpshuis. Met een bankje ervoor. Een afdakje waar we onder konden schuilen. En zelfs die brievenbus waar we al dagen naar op zoek waren. We gingen zitten, wreven onze voeten, aten wat, en postten onze ansichtkaarten. Een dorpeling kwam langs voor een praatje. We luisterden naar de stemmen van vrouwen in het gebouw achter ons. Nee, het dorp had geen bar, geen herberg of winkel. Maar het was de beste plek van de wereld om te rusten.

Weet ik, wat mijn dorp te bieden heeft?

Ook ik denk regelmatig, dat ik minstens een winkel moet hebben om mee te tellen. Ik weet dan niet, dat iemand misschien juist behoefte heeft aan mijn eenvoudige bankje.

Misschien ben ik vaker dan ik denk de beste plek van de wereld om te rusten.


* Spaanse regio     **dit dorp heeft niets


zaterdag 29 november 2014

Ne me quitte pas



6e column van Cato Verhoef
Eerder verschenen in: Olijfschrift, september 2014


Ik wil graag iets met jullie delen. Of eigenlijk, iemand. Ik leerde haar een paar jaar geleden kennen. Ze maakte meteen indruk op me; jong, sprankelend, intelligent, een open en heldere oogopslag in een knap kort koppie, een stevige mening. Net als ik had ze kort daarvoor eierstokkanker doorgemaakt en verkeerde ze in die onzekere tijd van ‘komt het terug?’ In tegenstelling tot mij was zij écht jong toen ze kanker kreeg: midden twintig nog maar.

Ik had kennisgemaakt met Margriet.

Ik vond haar geweldig. Onze neuzen bleken dezelfde kant op te staan. Zo hadden we allebei de neiging het ons iets teveel aan te trekken als andere mensen ons wilden vertellen hoe we met onze ziekte moesten omgaan, en deelden we een allergie voor ‘positief denken’.

Dat was haar felle kant. Maar, misschien was het haar leeftijd, of haar frêle voorkomen – ik weet het niet. Ze had ook iets kwetsbaars. Ik had de neiging een beetje voor haar te willen zorgen.
Of die neiging erg terecht was? Geen idee. Hij ging in elk geval snel over, want ze zorgde prima voor zichzelf. Ook toen de kanker twee jaar geleden terugkwam. Ze hield zich heel bewust bezig met de keuzes die ze maakte, ondanks de pijn die deze met zich meebrachten. En beschreef dit alles op loepzuivere wijze op haar blog.

Die blog, ik was er blij mee. Want op die manier wist ik hoe het met haar was, ook toen het minder goed ging en ik haar niet vaak meer zag. Margriet schrijft zo dicht op de huid, dat het bijna is of ze naast je zit.

Tot het echt slechter begon te gaan. Haar longvlies gaf meer pijn. Ze had weinig energie. Er was angst. Ze verdween vrijwel van de radar. Geen blogs meer. Geen reactie op mailtjes of belletjes. Slechts af en toe een facebookbericht of wat nieuws via-via. Ik vulde in dat ze zich waarschijnlijk rot voelde, en onvoldoende energie had om zich te richten op andere mensen dan heel directe vrienden en familie.

Op dat moment bleek, dat ik er nog helemaal niet aan toe was haar los te laten. Ik wilde graag weten hoe het met haar was en hoe ze zich voelde.
Ik wilde haar prachtige schrijfsels lezen. Ik wilde haar laten weten dat ze niet vergeten werd, dat ik aan haar dacht. Ik wilde haar steunen. Ik wilde een beetje bij haar zijn.
Tegelijkertijd wilde ik haar ook alle ruimte geven. Want hoe moet je nou, in zo’n heftige periode van je leven, met zo veel, zulke snelle verande-ringen, ook nog ruimte maken voor andere mensen? Dat is toch niet te doen?

En, er speelde nog iets. Ik voelde me een beetje schuldig. Schuldig dat het met mijn gezondheid wel goed ging. Het voelde oneerlijk.
Het resultaat was, dat ik kleine berichtjes bleef sturen, zo af en toe, waarin ik haar liet weten dat ik aan haar dacht, en mijn best deed haar de ruimte te laten om niet te reageren.

Toch wrong er iets. Want ik wilde toch stiekem heel graag weten hoe het met haar was. En ik bleef me zorgen maken dat ik haar pushte. Ik was niet eerlijk.

Maar hier, Margriet, komt dan mijn eerlijke versie. Ik WIL graag weten hoe het met je gaat. Ik ben zo blij dat je weer hebt geblogd, en dat ik je kon volgen op Facebook. Ik zou willen, dat je door kon bloggen tot je tachtigste en dat ik je nog vaak kon zien. Ik vind het klote dat je doodgaat, en ik wil je niet kwijt.

Ik zal je moeten laten gaan, Margriet. Maar ik zal een beetje bij je zijn. En ik hoop echt dat iets van jou een beetje bij mij blijft.

***

Kort na het schrijven van deze column is Margriet overleden.

vrijdag 5 september 2014

Rust zacht, Margriet

Ik reed terug van de crematieceremonie van Margriet, en had zo'n zin in McDonalds. Ik wist al precies waar ik de afrit zou nemen. Tot ik ineens voelde dat het eigenlijk alleen maar een heel leeg en verdrietig gevoel was. Ik ben naar huis gereden om thuis te komen, en heb een boterham gegeten.

Zo kan het dus gaan, dat je er ineens van het ene op het andere moment echt niet meer bent.

Het was een ingetogen en mooie ceremonie. Precies wat ik nodig had om thuis te komen bij wat ik nu voel. Dank jullie wel, Harry, dames van Beeld en Geluid, Baaike.

Dank je wel dat je er was, lieve Margriet. Rust zacht, tot ooit.

woensdag 25 juni 2014

Cato moddert voort




5e column van Cato Verhoef
Eerder verschenen in: Olijfschrift, april 2014


De laatste tijd voel ik mij vaak een beetje een oplichter. In december was het vijf jaar geleden dat ik kanker kreeg. Ik had allang dood moeten zijn. Of toch minstens erg ziek. Maar mijn eigen risico was niet eens op. En voor het eerst vergat ik mijn kankerverjaardag. Wat ben ik nou voor een patiënt?

Ik ben een patiënt die niet naar de specialist gaat. Een patiënt die geen klachten heeft van hobbels, bobbels of knobbels. Ik ben een patiënt die zingt en op vakantie gaat. Een patiënt die werkt - tegenwoordig soms zelfs te hard - en stappen in haar carrière zet. Een patiënt die begint te vergeten. Die zich weer druk maakt om onbelangrijke dingen. Ik behoor al bijna weer tot de mensensoort die luchthartig kan zeggen “ja - ik kan morgen ook onder de tram lopen”, zonder enig benul van de reikwijdte die dat besef kan hebben.

Ik ben een patiënt die geen patiënt is.

“Wat fijn”, zeggen veel mensen. Ik weet dan niet hoe ik moet reageren. Want ja, het is fijn. Maar nee, het is ook niet-fijn.

Vijf jaar geleden schatte ik de kans dat ik hier nu zo zou zitten niet als reëel in. Ik ging ervan uit dat ik dood zou gaan, vermoedelijk vrij snel. Ik kan niet eerlijk zeggen dat dat een prettige gedachte was. Ik ben er erg verdrietig over geweest en heb mij heel angstig gevoeld. Toch maakte deze gedachte mij niet ongelukkig. Dat komt doordat hij een prettig bijeffect had. Hij maakte mij zeer alert en opmerkzaam, en heel bewust van hoe bijzonder het was dat ik er op dat moment nog was.

Dat maakte dat ik genoot van de kleinste dingen. Een koerende duif. De weerkaatsing van zonlicht in zeepbelletjes. Het luisteren naar de ademhaling van mijn lief in bed. In een rolstoel naar de dierentuin.

Het maakte ook dat ik met feilloze snelheid en precisie kon bepalen wat ik wel en niet belangrijk vond. De dood als keuzehulp.

Maar nu is mijn hals, waar de uitzaaiingen zaten, slanker dan hij ooit geweest is. Nu merk ik zelfs, dat ik soms denk “misschien blijft het wel voorgoed weg?”

Deze gebeurtenissen verwarden mij. Hoe krijg ik het nou voor elkaar te hard te gaan werken, dat deed ik toch al niet meer vóór ik kanker kreeg? Waarom lukt het mij niet, te zien wat belangrijk is? Goede keuzes te maken? Hoe kan het, dat ik ineens denk “misschien blijft het wel voorgoed weg” – de dokter heeft me toch gezegd op welke termijn het terugkomt?

Op een ochtend stapte ik uit bed. Met het goede been, kennelijk. Want ineens daagde het mij: “misschien blijft het wel voorgoed weg” is maar een gedachte. Waarom zou die werkelijkheidsgehalte moeten hebben? Kennelijk moet ik zo reëel zijn van mezelf dat ik niet eens iets irreëels mag dénken!

En, is het niet een goed teken, dat ik ineens in huis-tuin-en-keuken valkuilen trap? Inclusief werk- en keuzestress, hoe onprettig ook? Is het niet gewoon een kwestie van opnieuw proberen? Doodgaan heeft toch ook z’n nadelen?

En zo leef ik voort, ik val en sta op. Net als een normaal mens.

Maar ik mis het soms wel hoor, de helderheid. En toen ik laatst een paar dagen buikpijn had, was de gedachte “misschien is het wel terug” ook niet onmiddellijk welkom.


Ik ga maar weer ‘ns mediteren geloof ik. Of was het modderen?

zaterdag 25 januari 2014

Bakjes, voor in de keuken

Column Cato


Door: Cato Verhoef
Eerder verschenen in: Olijfschrift, December 2013


Al maanden probeerde ik antwoord te vinden op de vraag “wil ik huisarts blijven?” Ik kwam er niet uit. Steeds weer vroeg ik me af: “Is er niet gewoon iets, iets aan hoe ik dit vak inricht, iets dat ik kan veranderen, zodat ik het wél weer leuk genoeg vind?”

Een collega verwoordde het anders. “Heb je wel goed gekeken?” vroeg ze. Geen idee. Hoe moet ik daar achterkomen? Ik kan toch niet weten wat ik niet zie?

Een paar dagen later ging ik een cadeau kopen voor een vriendin. Bakjes voor in de keuken wilde ze hebben. Ik ging naar winkel 1: geen bakjes. Naar winkel 2: geen succes. Uiteindelijk bedacht ik dat ik de woonafdeling van de Bijenkorf nog even kon proberen.

Ik stapte van de roltrap en zag de schaaltjes meteen staan. Ze waren prachtig. Kobaltblauw gecraqueleerd van binnen en matzwart aan de buitenkant. Ik begon enthousiast de goede maten bij elkaar te zoeken. Toen richtte ik me echter op. Keek eens om mij heen. Er was nog een hele afdeling! Ik moest toch minstens even rondkijken of er niet nog iets anders, iets mooiers, stond.

En ineens drong het tot me door. Waarom? Waarom zou dat moeten? Waarom zou ik alles moeten hebben bekeken om tot een goed besluit te komen?

Waarom? Wanneer zijn prachtige schaaltjes goed genoeg?

Ik denk terug aan de Olijfdag. Ik heb daar een workshop gevolgd bij Gonnie Jansen. We hebben in een groep gesproken over de dood. Over wat die dood voor ons betekent, wat we daar voor gedachten bij hebben, en hoe wij en onze omgeving daarmee omgaan.

Ook kwam het stoppen met chemotherapie ter sprake. Ik vind dat een heel lastig onderwerp. In de toekomst komt er een moment dat de chemotherapie die ik tot nu toe kreeg niet meer aanslaat. Dan zal me een tweede keus worden geboden, misschien een derde. De dokter biedt het aan, de patiënt volgt. Dat gaat vaak bijna… automatisch.

Ik hóóp zo, dat ik op tijd zal zien dat de lust de last niet meer waard is. Dat ik op tijd zal kunnen stoppen met de behandelingen. Op tijd in staat zal zijn de kwaliteit boven de duur van mijn leven te stellen. Maar wanneer is dat? Hoe overzie je dat?

Toen we spraken over het stoppen met behandelen, óók als dat je leven bekort, zei een vrouw: “maar, je moet het toch minstens geprobéérd hebben?” Ik begreep wat ze bedoelde, omdat dat nou precies het idee is, dat die beslissing ook voor mij moeilijk maakt. Als je te vroeg zegt “stop”, geef je ‘het’ dan niet te weinig kans? Zou je niet minstens moeten kíjken? Kijken wat het effect is?

Nu zie ik mijn antwoord. Waarom? Wanneer is een prachtig leven goed genoeg?

Kobaltblauw was de beslissing, te stoppen als huisarts. Kobaltblauw zal mij vergezellen naar mijn oncoloog, als de tijd daar is. Ik zal weten, wat te beslissen. Ik hoef alleen maar te durven luisteren. Ik hoef alleen maar te durven het goed genoeg te laten zijn.


Oh, en trouwens: de vriendin vond haar bakjes prachtig.

zondag 27 oktober 2013

Column 3



27 oktober 2013

Lieve allemaal,

Hier is mijn laatste column. Hij verscheen alweer een tijdje geleden, in het Olijfschrift van september.

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Plaatje

Door: Cato Verhoef

“Het is niet goed,” zegt de chirurg, terwijl ze opkijkt van het papier waarop de uitslag staat. “U hebt borstkanker.”

Nu is het officieel. Martine, mijn liefje, heeft ook kanker. Wij zijn een stelletje kankerpotten.

Ik vind het een raar idee. Kan er nog niet helemaal een plaatje van maken. Mijn hoofd probeert het soms wel, drukke gedachten zijn het gevolg.

Martine reageert als de nuchtere noorderling die ze is. En gaat gewoon naar haar werk.

De volgende ochtend zeg ik grinnikend tegen haar: “Nu ben je Pink Ribbon!” Martine kijkt me aan, met nauwelijks verholen walging. “Kanker, prima”, zegt ze. “Maar Pink Ribbon… ik dácht het niet! Alsof je ineens bijzonder bent, omdat je toevallig kanker hebt.”

Ze pakt er een interview bij met ’blade babe‘ Marlou van Rhijn, een atlete zonder onderbenen, en leest voor: “Er zullen toch wel moeilijke momenten zijn geweest? Nou, nee dus. Het is echt niet waar. Het is weleens vervelend, zulke vragen. Iedereen zoekt altijd maar naar een tragisch verhaal. (…) Ik moet voortdurend uitleggen dat ik een normaal leven leid. Maar (…) het enige bijzondere is dat mijn normale leven zich op prothesen voltrekt. (…) Er is nog best veel mogelijk en niet overal schuilt treurigheid achter. Het is geen wetmatigheid dat je eerst iets hebt moeten doorstaan en dat je dat hebt overwonnen.”

Ik moet denken aan mezelf. Toen ik kanker kreeg, leek het plotseling alsof er steeds iets van mij werd ‘gemaakt’. Soms was ik een ‘slachtoffer’; “je bent te jong, dit heb je niet verdiend!” Soms een ‘held’; “je doet het zo goed!” Soms kreeg ik adviezen; “het is erg belangrijk positief te denken”, zonder te kijken wie ik was of wat mijn behoeften waren. Of aanvoelen werd invullen; “dat moet heel moeilijk zijn”, terwijl ik iets anders moeilijk vond.

Ik vond het niet altijd makkelijk me te verhouden tot de plaatjes die van me werden gemaakt.

Ook moet ik denken aan een andere periode in mijn leven. Aan de tijd van mijn depressie. Die vond ik een loodzware last. Echt, een stuk zwaarder dan kanker. Toch schreef ik toen geen e-mail “ik heb slecht nieuws, het is gebleken dat ik een depressie heb”. Ook zei niemand dat ik “het niet verdiend had”, of dat ik het “zo goed deed”. Was dat terecht? Aan zelfmoord ga je toch ook dood?
Niemand fietst zes keer een berg op tegen depressie. Nee. Van psychische ziekten worden heel andere plaatjes gemaakt.

Kanker en depressie. Allebei Cato. En toch, zulke verschillende oordelen.

Martine en Marlou, ze hebben gelijk. Ze zijn niet bijzonder. Althans, niet bijzonderder dan andere mensen, met andere tegenslagen, die ‘het’ ook maar zo goed mogelijk ‘doen’. Met hun talenten, met hun valkuilen.

Misschien moeten we minder proberen er een plaatje van te maken. Misschien is het beter een praatje te maken. En te zien, welke film zich vormt, als we kijken naar wie voor ons staat.

--------------------

Zoals jullie kunnen lezen, is het een rare tijd geweest. Mijn liefje (44) bleek zomaar borstkanker te hebben. We ontdekten het in bed. In een bepaalde houding zag ik een intrekking in de huid van haar borst. En in een andere houding kwam de borst op die plek juist iets omhoog. Eronder was een hard knobbeltje te voelen.

De volgende dag zat ze bij de huisarts, die het risico op kanker niet zo hoog inschatte, maar gelukkig wel behalve een foto (niks op te zien i.v.m. ‘jong’ borstweefsel) ook een echo had aangevraagd, waar wel wat op te zien was. Gelukkig bleek het uiteindelijk te gaan om een ‘T1 N0 M0’ tumor; onder de twee centimeter en zonder uitzaaiingen. Na operatie bleek het een ‘graad 1’ (weinig agressief), hormoongevoelige, Her2Neu-negatieve tumor te betreffen. De consequentie daarvan is dat er geen chemo of Herceptin gegeven hoeft te worden. Antihormoonbehandeling is wel aangeboden maar hoeft volgens de richtlijnen niet en geeft maar weinig winst dus dat heeft ze maar niet gedaan.

Wat er wel gedaan is, is een borstsparende operatie, en daarna bestraling. Dat is allemaal goed verlopen. Ze heeft zich er heel rustig doorheen ‘geslagen’, en bleef zelfs een paar uur werken. De operatie gaf wel wat lymfoedeem in de borst, en nu vlak na de bestraling is er wel moeheid, zwelling en pijn in de borst, maar het is draaglijk.

De prognose is goed; de kans dat het terugkomt is minder dan 10%. Dat blijkt (gelukkig maar) ook emotioneel heel anders te voelen dan mijn tumor en prognose. Maar los van haar prognose is zij natuurlijk ook een heel ander persoon dan ik, en gaat ze er ook op haar eigen manier mee om.

De rol van partner blijkt wel heel anders dan die van patiënt. Ik moet zeggen; patiënt zijn vind ik in zekere zin makkelijker. Het draait om jou, en hoewel je rekening houdt met de ander moet je het vooral zo goed mogelijk inrichten voor jezelf. Als partner echter, heb je een wat ingewikkelde dubbelrol. Zo moest ik in het begin even heel goed opletten niet in de valkuil van ‘zorgen voor’ te stappen. Je hebt ook je eigen emoties en projecteert maar al te makkelijk wat jij denkt dat goed is op de ander, vult in, en let onvoldoende op jezelf. Maar gelukkig was ik me daarvan bewust omdat ik het zo prettig vond dat mijn liefje goed op zichzelf paste toen ik ziek was. Dat maakte dat ik goed op mijn eigen grenzen kon letten, waardoor ik er automatisch ook beter voor haar kon zijn. Verder was het prettig dat ik nu lichamelijk in rustig vaarwater verkeer (ja), waardoor het om haar kon draaien. En we hadden ook nog eens iets aan mijn ervaringen doordat ik tips kon geven over het omgaan met de balans tussen werken en ziek zijn. Elk nadeel heb z’n voordeel.

Verder heb ik het sinds een half jaar veel te druk. Niet leuk. Ik wist ook niet zo goed wat ik ermee moest. Als ik het normaal gesproken eens drukker heb dan ik wil, schrap ik gewoon iets. Maar ik wist nu niet wat ik moest schrappen. Ik doe eigenlijk alleen maar dingen die ik leuk en belangrijk vind. Ik weet het nog steeds niet zo goed.

Wat ik wel weet; ik heb besloten te gaan stoppen als huisarts. Ik vind het vak inmiddels te hard werken voor hoe leuk ik het nog vind. Ik moet er elke keer weer helemaal inkomen, en vooral de dingen eromheen (diensten, nascholingen) maken mijn agenda vol. Ik moet veel inhalen in de periodes dat ik ‘beter’ ben. Dat is te doen als daar een grote ‘drive’ tegenover staat, dan valt het niet zwaar. Maar ertegenover staat minder plezier dan vroeger in mensen ‘beter’ maken. Ik vind ze eerlijk gezegd al goed zoals ze zijn. Wat is dan de betekenis van beter maken nog?

Het begeleiden van mensen zal ik mogelijk wel missen. Hoewel ik voel dat het een goede beslissing is, ben ik dan ook niet onverdeeld blij. Het voelt ook als een verlies, en ik weet nog niet wat het gaat betekenen voor mijn identiteit. Ook weet ik nog niet goed wat ik ervoor in de plaats ga doen. Voorlopig niets. De tijd zal het leren.

In de tussentijd gaat het lichamelijk goed. Geen rare hobbels, bobbels of knobbels te voelen. Als die weer komen (te verwachten binnen nu en… januari 2015?) dan zal ik naar mijn gynaeco-oncoloog gaan. Maar vóór die tijd heeft dat, gelukkig, geen medische meerwaarde. Ik wacht het af.

Het stoppen als huisarts zal alvast aardig wat tijdswinst opleveren. Ik ga ook met een coach (als onderdeel van mijn loopbaantraject) kijken hoe ik de rest kan prioriteren. Ik heb al wel wat ideetjes, maar feedback en onderzoeken kan nooit kwaad. Mijn gevoel zal me leren wat de beste beslissingen zijn, dus dat ga ik de ruimte laten.

Veel liefs, Cato