zaterdag 8 augustus 2015

Fly, before I die




9e column van Cato Verhoef
Eerder verschenen in: Olijfschrift, juli 2015


Na mijn vorige column, schreef mijn tante me: “Wat me opvalt in je column, die ik altijd direct lees, is dat je jezelf nog als patiënt beschouwt, ondanks dat je de vijf jaar gepasseerd bent. Is dat om te vermijden door de goden van ‘hybris’ te worden beschuldigd?”

Hybris? Ik moest het even opzoeken*. Nou, voor die oude Grieken was het niet niks, om van hybris te worden beschuldigd. Hoogmoed kwam niet zonder val.

De herinnering komt op aan mijn gynaecoloog. Zij schetste mij bij de diagnose tot mijn grote blijdschap een kans van ongeveer vijf procent om te blijven leven. Zonder de mitsen en maren daarbij te noemen. Ik herinner me hoe gekwetst ik was, toen ik er achter kwam dat die kans toch kleiner was. Boos op mezelf, dat ik me voor de gek had laten houden.

Ik herinner me ook de gynaecologen die ik de afgelopen maand toevallig sprak. Ik voel weer hoe het voelde toen ik praatte over mijn toekomst in termen van jaren, en zij hun mond hielden. ‘Wijselijk’, zoals dat heet. Één van de twee keek ronduit zuur.
Ik denk aan hoe het voelde om geïnterviewd** te worden over het omgaan met ziekte en dood. Wat moet ik daar nu over zeggen? Ik ben niet ziek. En die dood, die kómt maar niet.

Dit is hoe het er nu voorstaat: zes en een half jaar geleden kreeg ik kanker. Drie jaar later kwam het terug. Mijn gynaecoloog vertelde me dat ik mogelijk wel zou horen bij de mensen die de vijf jaar halen. Maar omdat de tumor eenmaal terug was gekomen zou hij blijven terugkomen. De vuistregel was dat de tumor maximaal weer drie jaar zou wegblijven.

Het is nu drieënhalf jaar later. Ik voel mij gezond. En niet alleen dat; de vorige keer had ik al meer dan een jaar knobbeltjes in mijn hals voordat de tumor echt begon te groeien, maar nu is er niks te voelen. Sterker nog, na de laatste chemo is mijn hals alleen maar slanker geworden.
Kan iemand mij vertellen wat ik daarvan moet maken?

Want ík weet het niet. Ik heb nooit mogen ontkennen van mezelf, heb mijn lot altijd recht in de ogen willen kijken. Maar ik moet concluderen dat ik niet weet - nooit heb geweten - wat mijn lot eigenlijk is. Wat stelt dat ‘in de ogen kijken’ dan nog voor?

Mijn conclusie is, dat ‘mijn lot’ nu aan het schrijven is. Ben ik een patiënt? Nee. Ik ben een columniste.

En die hybris? Ja, ik ben bang hoogmoedig te zijn. Toch moet ik het risico van de hoogmoed nemen. Ik kan niet gevangen blijven in een toekomst die ik niet ken. Er is een leven dat geleefd moet worden. Daedalus***, geef me mijn vleugels. Ik zal vliegen. Als ik te dicht bij de zon kom, zal ik vallen.

In de hoop, dat jij er bent om me te helpen landen.


* Hybris is het Oudgriekse woord voor overdreven trots, hoogmoed, overmoed, grootheidswaanzin, brutaliteit, onbeschaamdheid met name tegenover de Griekse goden en/of de goddelijke wereldorde. Het woord hybris heeft geen goede Nederlandse vertaling die het begrip volledig dekt, maar kan in de moderne tijd nog het beste omschreven worden met de Bijbelspreuk ‘hoogmoed komt voor de val’. (Wikipedia)  
** Door Gonnie Jansen, i.h.k.v. ‘Een doodgewoon gesprek’.  
*** Omdat Icarus en zijn vader Daedalus door koning Minos gevangen worden gehouden op Kreta, bedenkt Daedalus een manier om te ontsnappen; hij bouwt vleugels van een houten raamwerk, bezet met veren in een boog vastgezet met was. Omdat de was kan smelten, waarschuwt Daedalus Icarus om niet te hoog en dicht bij de zon te vliegen, maar ook niet te laag, omdat de vleugels te zwaar zouden worden van het zeewater. In zijn enthousiasme wordt Icarus echter roekeloos; hij vliegt te hoog zodat de was toch smelt en hij stort neer in de Egeïsche Zee. (Wikipedia)