zondag 7 juni 2015

Post hoc ergo propter hoc?




8e column van Cato Verhoef
Eerder verschenen in: Olijfschrift, april 2015


“Dóe jij iets?” vroeg Gerda, “jij drinkt toch geen alcohol?” Ze doelde op het feit dat mijn kanker nog steeds niet lijkt te zijn teruggekomen, in tegenstelling tot die van haar. Ze krijgt weer chemo, daar geniet ze niet van. Ze geniet wel van een rood wijntje, op z’n tijd.

Tja, dóe ik iets… Nou, van alles. Ik doe echter niets om de kanker weg te houden. Wel geprobeerd hoor, in het begin. Maar ik vond het te hard werken en hield het niet vol.

Ik besloot de mening te vragen van een bevriende gynaecoloog. “Oh ja”, zei hij. “Ik denk dat het door jouw levensstijl komt dat het zo goed met je gaat. Maar het valt me ook op dat jij veel vriendinnen met eierstokkanker hebt. Het komt normaal heel weinig voor. Zouden katten er misschien iets mee te maken kunnen hebben?”

Gerda heeft geen katten. Maar ik realiseerde me: iedereen denkt er iets over. Ik vermoed dat mijn meditatielerares de heilzame effecten van Vipassana zou benadrukken. Ik ken iemand die veel kurkuma en juist geen suiker meer eet. En een ander, die zweert bij positief denken.
Ik denk zelf, dat ik gewoon mazzel heb met de eigenschappen van mijn tumor. En tóch… is er ook in mij iets dat denkt ‘ik doe in elk geval niet iets verkeerd’.

Hoe kan het, dat ik dat denk? Er is toch geen enkel bewijs voor de werkzaamheid van al dit ge...doe voor eierstokkanker? Zou er sprake kunnen zijn van een geloof? Een denkfout, die zo dwingend is, dat ik mij er niet tegen kan verzetten?

De zin “post hoc, ergo propter hoc”* kwam in me op. We zien verbanden, we maken ze oorzakelijk. Best handig. Als de hond van de buren jou in je kuiten bijt, heb jij pijn in je kuit door dat rotbeest en loop je de volgende keer een blokje om.

Maar… in mijn wiskundeboek op de middelbare school stond een tabel waarin een duidelijk verband werd aangetoond tussen het aantal ooievaars en het aantal geboortes in een bepaald gebied. Als ik niet drink en langer leef dan verwacht – leef ik dan langer doordát ik niet drink? Of kan er ook iets anders aan de hand zijn?

En; moet je voor élke hond een blokje om? Stel nou dat iets mij helpt – helpt het dan ook Gerda?

Daarbij, de dood is geen hond waar we voor weg kunnen lopen. We zitten met die hond opgesloten. We weten dat hij zal bijten. Alleen niet wanneer. Maar daar zijn we niet op ingericht. We kruipen in een hoek. We proberen de hond te vangen. Alles, alles om maar niet gebeten te worden.

Ja, ik maak een denkfout. Tot mijn schrik blijk ik, nog steeds, een gelovige. Goed effect? “Ik zal wel iets goed hebben gedaan.” Ongewenste uitkomst: “wat heb ik verkeerd gedaan? Kan ik iets beter doen?” Ik beken. Ik ben een doe-verslaafde.

Ik ben niet de enige. Zo willen velen toch die laatste chemo, al is die waarschijnlijk ineffectief **.

Maar wat moeten wij dan, als we niets kunnen doen? Nou… misschien genieten van een lekker rood wijntje, op z’n tijd?


* Deze uitdrukking is Latijn en betekent letterlijk: “na dit, dus vanwege dit”. Hierbij wordt uitgegaan van een situatie waarin verschijnsel B zich vaak voordoet nadat verschijnsel A zich net heeft voorgedaan. Dan wordt ten onrechte de gevolgtrekking gemaakt dat B het gevolg is van A. Dit is een drogreden omdat het heel goed mogelijk is dat deze overeenkomst qua tijdstip toevallig is, of dat A en B beide gevolg zijn van een derde verschijnsel C (Wikipedia).  
** Susanne de Kort: ‘Aims and reasons. Ethical questions about palliative systemic anticancer therapy’, 2009.