6e column van
Cato Verhoef
Eerder verschenen in: Olijfschrift,
september 2014
Ik wil graag iets met jullie
delen. Of eigenlijk, iemand. Ik leerde haar een paar jaar geleden kennen. Ze
maakte meteen indruk op me; jong, sprankelend, intelligent, een open en heldere
oogopslag in een knap kort koppie, een stevige mening. Net als ik had ze kort
daarvoor eierstokkanker doorgemaakt en verkeerde ze in die onzekere tijd van ‘komt
het terug?’ In tegenstelling tot mij was zij écht jong toen ze kanker kreeg:
midden twintig nog maar.
Ik had kennisgemaakt met Margriet.
Ik vond haar geweldig. Onze neuzen
bleken dezelfde kant op te staan. Zo hadden we allebei de neiging het ons iets
teveel aan te trekken als andere mensen ons wilden vertellen hoe we met onze
ziekte moesten omgaan, en deelden we een allergie voor ‘positief denken’.
Dat was haar felle kant. Maar, misschien
was het haar leeftijd, of haar frêle voorkomen – ik weet het niet. Ze had ook
iets kwetsbaars. Ik had de neiging een beetje voor haar te willen zorgen.
Of die neiging erg terecht was? Geen
idee. Hij ging in elk geval snel over, want ze zorgde prima voor zichzelf. Ook
toen de kanker twee jaar geleden terugkwam. Ze hield zich heel bewust bezig met
de keuzes die ze maakte, ondanks de pijn die deze met zich meebrachten. En
beschreef dit alles op loepzuivere wijze op haar blog.
Die blog, ik was er blij mee. Want op
die manier wist ik hoe het met haar was, ook toen het minder goed ging en ik
haar niet vaak meer zag. Margriet schrijft zo dicht op de huid, dat het bijna
is of ze naast je zit.
Tot het echt slechter begon te gaan.
Haar longvlies gaf meer pijn. Ze had weinig energie. Er was angst. Ze verdween
vrijwel van de radar. Geen blogs meer. Geen reactie op mailtjes of belletjes.
Slechts af en toe een facebookbericht of wat nieuws via-via. Ik vulde in dat ze
zich waarschijnlijk rot voelde, en onvoldoende energie had om zich te richten
op andere mensen dan heel directe vrienden en familie.
Op dat moment bleek, dat ik er nog
helemaal niet aan toe was haar los te laten. Ik wilde graag weten hoe het met
haar was en hoe ze zich voelde.
Ik wilde haar prachtige schrijfsels lezen. Ik wilde haar laten weten dat ze niet vergeten werd, dat ik aan haar dacht. Ik wilde haar steunen. Ik wilde een beetje bij haar zijn.
Ik wilde haar prachtige schrijfsels lezen. Ik wilde haar laten weten dat ze niet vergeten werd, dat ik aan haar dacht. Ik wilde haar steunen. Ik wilde een beetje bij haar zijn.
Tegelijkertijd wilde ik haar ook alle
ruimte geven. Want hoe moet je nou, in zo’n heftige periode van je leven, met
zo veel, zulke snelle verande-ringen, ook nog ruimte maken voor andere mensen?
Dat is toch niet te doen?
En, er speelde nog iets. Ik voelde me
een beetje schuldig. Schuldig dat het met mijn gezondheid wel goed ging. Het
voelde oneerlijk.
Het resultaat was, dat ik kleine
berichtjes bleef sturen, zo af en toe, waarin ik haar liet weten dat ik aan
haar dacht, en mijn best deed haar de ruimte te laten om niet te reageren.
Toch wrong er iets. Want ik wilde toch stiekem
heel graag weten hoe het met haar was. En ik bleef me zorgen maken dat ik haar
pushte. Ik was niet eerlijk.
Maar hier, Margriet, komt dan mijn
eerlijke versie. Ik WIL graag weten hoe het met je gaat. Ik ben zo blij dat je
weer hebt geblogd, en dat ik je kon volgen op Facebook. Ik zou willen, dat je
door kon bloggen tot je tachtigste en dat ik je nog vaak kon zien. Ik vind het
klote dat je doodgaat, en ik wil je niet kwijt.
Ik zal je moeten laten gaan, Margriet.
Maar ik zal een beetje bij je zijn. En ik hoop echt dat iets van jou een beetje
bij mij blijft.
***
Kort na het schrijven van deze column is Margriet overleden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten