woensdag 18 november 2015

Kutkanker

Taboo or not taboo, that’s the question


Ik had begrepen, en gehoopt, dat er een aardige kans was dat de kanker weg zou blijven. Maar dat is niet gebeurd. Er volgen nog tests, maar ik ga ervan uit dat de eierstokkanker terug is.

Afgelopen zondag voelde Martine bij het vrijen een zwelling aan de achterkant van de vagina. Ik voelde zelf, en er zat inderdaad een aardige stuiterbal, van minstens 5 centimeter, ter hoogte van het Cavum Douglasi.




Vandaag ben ik naar de gynaecoloog geweest. Er blijkt een cyste te zitten, met een dikke wand en veel weefsel. Heel verdacht voor eierstokkanker.
Er is bloed afgenomen, onder andere op de tumormarker CA-125. Als die verhoogd is, moet ik er definitief vanuit gaan dat de kanker terug is.
Op 26 november volgt een PET-CT-scan om te kijken of er nog meer plekken zijn waar de kanker is teruggekomen. Bij zo’n scan geven ze suikers met een radioactief labeltje eraan. Tumorcellen delen sneller en verbruiken dus meer suiker dan de meeste andere cellen. Ze gaan daardoor radioactief oplichten op zo’n scan.
Op 1 december moet ik langs de anestesioloog als voorbereiding op de operatie. De wachttijd daarvoor is ongeveer 4 weken, dus… tegen kerst? Het zal een debulking worden, net als 7 jaar geleden. Dat is een grote operatie waarbij mijn gynaecoloog alle tumorweefsel weg probeert te halen wat weg te halen is. Ook zullen er her en der stukjes weefsel weggehaald worden om te onderzoeken op uitzaaiingen. Mijn buik zal van ribbenkast tot schaambeen (wat een raar woord eigenlijk) worden opengemaakt en de operatie duurt meestal 3 tot 5 uur.

Toen alle ins en outs van de operatie werden besproken werd ik ineens heel verdrietig. Ik zag mezelf weer liggen, 7 jaar geleden, na de operatie. Zo ziek. Ik weet niet of ik ooit in mijn leven zo kwetsbaar ben geweest als toen.

Ik zal een nieuw litteken krijgen. Misschien een stoma. En de kans is echt groot dat er (weer) een stukje van de bovenkant van mijn vagina af zal gaan.
Dat laatste vind ik eigenlijk het ergste. Mijn gynaecoloog (die meestal moeilijke dingen meteen weer ‘goed’ probeert te maken) zei “dan moet je eens met de seksuoloog gaan praten, want het meeste genot zit meer naar de buitenkant. De clitoris is een groot orgaan”. Duh. Alsof het me daarom gaat. Genot heeft veel aspecten en woont echt niet alleen in het lichaam. Of de clitoris.
Vervolgens bleek dat ze dacht dat lesbiennes niets hadden met penetratie. Da’s ook wel wat achterhaald. Ik moet geloof ik maar eens een nascholing op gaan zetten. “De ins en outs van de pot”, zou dat een mooie titel zijn?
Gewoon luisteren naar iemands pijn, en exploreren wat er nu precies zo moeilijk is, het zal haar sterke kant niet worden vrees ik. Gelukkig is ze wel vrolijk en zorgzaam, en doet ze erg haar best. Dat maakt veel goed.

Ik merk dat ik het lastiger vind dan eerder, om over deze dingen te praten. Het feit dat mijn vagina betrokken is… ik voel gêne. En zo blijken er toch nog taboes te bestaan. Ik ga mijn best doen me daar niks van aan te trekken, want ik vind het belangrijk dat ook over dit soort dingen gepraat kan worden. Ze zijn niet minder belangrijk dan andere zaken, waar we vaker over praten, en bepalen zeer de kwaliteit van leven.


Dus: in wat een penibele situatie bevind ik mij, met deze kutkanker!

Weggaan, dat is een beetje sterven*






10e column van Cato Verhoef
Eerder verschenen in: Olijfschrift, september 2015


“Hé”, zei ik tegen Nina. “Hoe is het met Renée?” “Goed hoor”, antwoordde ze, “ze heeft gesolliciteerd bij de crisisdienst.” Ik voelde een steek van jaloezie.

De herinnering aan dat gevoel bleef die avond een beetje bij me. De volgende ochtend werd ik wakker met de gedachte: “zijn er nog andere dingen, waar ik zó’n sterk gevoel bij krijg?”
Ik kon niets verzinnen. Daarna dacht ik: “Moet ik dan niet… maar… met mijn prognose… ik word nooit aangenomen!” En meteen realiseerde ik me: mij wel of niet aannemen? Daar hoef ik niet over na te denken. Die verantwoordelijkheid kan een opleider prima zelf aan.

Mijn besluit was genomen. Ik ging voor de opleiding psychiatrie. Al moest ik ervoor naar het andere eind van het land. Daedalus, geef me mijn vleugels!**

Ik liep een ochtend mee met een vriendin die psychiater is, en wilde het liefst meteen haar werk overnemen. Die middag sprak ik een opleider. Hij zei: “als jij psychiater wilt worden, dan word je het. En dat zeg ik niet tegen iedereen. Maar misschien moet je wel eerst kijken, of je het echt wilt. Of het geen romantische droom is, ingegeven door jaloezie. Waag alvast de overstap maar en zoek een baan als anios psychiatrie”***

Een wijs advies. Ik ging op zoek. Echter, mijn zoektocht stagneerde. Ik werd angstig. Steeds banger om weer ziek te worden en zonder vaste aanstelling in de bijstand te komen. Ik vond dat het geen rol mocht spelen, maar dat deed het wel. Tijdens een meditatieweekend besloot ik niet meer te proberen dit probleem op te lossen. Ik liet het slechts langskomen, en weer gaan. En toen bleek: ik kon geen keuze maken omdat ik onvoldoende wist waarvoor ik koos.****

Ik belde het UWV en mailde mijn gynaeco-oncoloog: wat kon ik verwachten? Het vervelendste scenario van het UWV bleek vrij onprettig. Na een jaar of twee, drie zou ik inderdaad niets meer krijgen en moeten gaan leven op het inkomen van mijn liefje.
Uit het gesprek met mijn dokter bleek dat het alle kanten op kon. Ik kon weer ziek worden, maar dan was de kans groot dat ik weer goed zou reageren op chemo. Nu de tumor zo lang weg was, was het echter ook heel goed mogelijk dat hij weg zou blíjven! Hoewel een deel van mij dit sinds een jaar ook dacht, had ik niet verwacht dit uit de mond van een specialist te horen. Ik besprak met mijn lief wat ze ervan zou vinden, samen leven van haar inkomen. Stel dat ik doodziek zou worden en we het ook nog moesten doen met weinig geld? Ze zei: “het zal moeilijk zijn, maar het zal wel lukken. Ga er maar voor.”

Wat een zegen, zo’n lief. Ik ging op zoek naar een leuke baan als anios.
Maar ik vond hem niet. Want voor die tijd kwam er op een uur treinen een leuke opleidingsplek vrij. Ik had een goed gesprek, was eerlijk over mijn voorgeschiedenis, en de opleiders zagen het wel zitten met mij. Op 1 september begin ik, als aios*** psychiatrie!

Ik heb er heel veel zin in. Het betekent echter ook, dat ik afscheid moet nemen. Van mijn huidige werkplek. Van rollen, van mensen. Van het schrijven van deze column. 

Ik doe veel dingen ‘voor het laatst’. Een bijzonder gevoel, dat ik wel herken. Van die andere, bijzondere, tijd.

Ik neem afscheid van de rol van patiënt, voor nu. Hoogmoed?** Tja. De toekomst zal het leren.


* “Partir, c’est mourir un peu”. Bron: Rondel de I’adieu (1891), Edmond Haraucourt.
** Zie vorige column.
*** A(n)ios: arts (niet) in opleiding tot specialist.
**** Dit doet me denken aan een scene uit ‘Alice in Wonderland’:
“Alice: Would you tell me, please, which way I ought to go from here?
The Cheshire Cat: That depends a good deal on where you want to get to.
Alice: I don’t much care where.
The Cheshire Cat: Then it doesn’t much matter which way you go.
Alice: ...So long as I get somewhere.
The Cheshire Cat: Oh, you’re sure to do that, if only you walk long enough.”