zaterdag 29 november 2014

Ne me quitte pas



6e column van Cato Verhoef
Eerder verschenen in: Olijfschrift, september 2014


Ik wil graag iets met jullie delen. Of eigenlijk, iemand. Ik leerde haar een paar jaar geleden kennen. Ze maakte meteen indruk op me; jong, sprankelend, intelligent, een open en heldere oogopslag in een knap kort koppie, een stevige mening. Net als ik had ze kort daarvoor eierstokkanker doorgemaakt en verkeerde ze in die onzekere tijd van ‘komt het terug?’ In tegenstelling tot mij was zij écht jong toen ze kanker kreeg: midden twintig nog maar.

Ik had kennisgemaakt met Margriet.

Ik vond haar geweldig. Onze neuzen bleken dezelfde kant op te staan. Zo hadden we allebei de neiging het ons iets teveel aan te trekken als andere mensen ons wilden vertellen hoe we met onze ziekte moesten omgaan, en deelden we een allergie voor ‘positief denken’.

Dat was haar felle kant. Maar, misschien was het haar leeftijd, of haar frêle voorkomen – ik weet het niet. Ze had ook iets kwetsbaars. Ik had de neiging een beetje voor haar te willen zorgen.
Of die neiging erg terecht was? Geen idee. Hij ging in elk geval snel over, want ze zorgde prima voor zichzelf. Ook toen de kanker twee jaar geleden terugkwam. Ze hield zich heel bewust bezig met de keuzes die ze maakte, ondanks de pijn die deze met zich meebrachten. En beschreef dit alles op loepzuivere wijze op haar blog.

Die blog, ik was er blij mee. Want op die manier wist ik hoe het met haar was, ook toen het minder goed ging en ik haar niet vaak meer zag. Margriet schrijft zo dicht op de huid, dat het bijna is of ze naast je zit.

Tot het echt slechter begon te gaan. Haar longvlies gaf meer pijn. Ze had weinig energie. Er was angst. Ze verdween vrijwel van de radar. Geen blogs meer. Geen reactie op mailtjes of belletjes. Slechts af en toe een facebookbericht of wat nieuws via-via. Ik vulde in dat ze zich waarschijnlijk rot voelde, en onvoldoende energie had om zich te richten op andere mensen dan heel directe vrienden en familie.

Op dat moment bleek, dat ik er nog helemaal niet aan toe was haar los te laten. Ik wilde graag weten hoe het met haar was en hoe ze zich voelde.
Ik wilde haar prachtige schrijfsels lezen. Ik wilde haar laten weten dat ze niet vergeten werd, dat ik aan haar dacht. Ik wilde haar steunen. Ik wilde een beetje bij haar zijn.
Tegelijkertijd wilde ik haar ook alle ruimte geven. Want hoe moet je nou, in zo’n heftige periode van je leven, met zo veel, zulke snelle verande-ringen, ook nog ruimte maken voor andere mensen? Dat is toch niet te doen?

En, er speelde nog iets. Ik voelde me een beetje schuldig. Schuldig dat het met mijn gezondheid wel goed ging. Het voelde oneerlijk.
Het resultaat was, dat ik kleine berichtjes bleef sturen, zo af en toe, waarin ik haar liet weten dat ik aan haar dacht, en mijn best deed haar de ruimte te laten om niet te reageren.

Toch wrong er iets. Want ik wilde toch stiekem heel graag weten hoe het met haar was. En ik bleef me zorgen maken dat ik haar pushte. Ik was niet eerlijk.

Maar hier, Margriet, komt dan mijn eerlijke versie. Ik WIL graag weten hoe het met je gaat. Ik ben zo blij dat je weer hebt geblogd, en dat ik je kon volgen op Facebook. Ik zou willen, dat je door kon bloggen tot je tachtigste en dat ik je nog vaak kon zien. Ik vind het klote dat je doodgaat, en ik wil je niet kwijt.

Ik zal je moeten laten gaan, Margriet. Maar ik zal een beetje bij je zijn. En ik hoop echt dat iets van jou een beetje bij mij blijft.

***

Kort na het schrijven van deze column is Margriet overleden.