Na mijn vorige column, schreef mijn tante me: “Wat
me opvalt in je column, die ik altijd direct lees, is dat je jezelf nog als
patiënt beschouwt, ondanks dat je de vijf jaar gepasseerd bent. Is dat om te
vermijden door de goden van ‘hybris’ te worden beschuldigd?”
Hybris? Ik moest het even opzoeken*. Nou, voor die oude Grieken was het
niet niks, om van hybris te worden beschuldigd. Hoogmoed kwam niet zonder val.
De herinnering komt op aan mijn
gynaecoloog. Zij schetste mij bij de diagnose tot mijn grote blijdschap een
kans van ongeveer vijf procent om te blijven leven. Zonder de mitsen en maren
daarbij te noemen. Ik herinner me hoe gekwetst ik was, toen ik er achter kwam
dat die kans toch kleiner was. Boos op mezelf, dat ik me voor de gek had laten
houden.
Ik herinner me ook de gynaecologen die
ik de afgelopen maand toevallig sprak. Ik voel weer hoe het voelde toen ik
praatte over mijn toekomst in termen van jaren, en zij hun mond hielden.
‘Wijselijk’, zoals dat heet. Één van de twee keek ronduit zuur.
Ik denk aan hoe het voelde om
geïnterviewd** te worden over het omgaan met ziekte en dood. Wat moet ik daar nu over
zeggen? Ik ben niet ziek. En die dood, die kómt maar niet.
Dit is hoe het er nu voorstaat: zes en
een half jaar geleden kreeg ik kanker. Drie jaar later kwam het terug. Mijn
gynaecoloog vertelde me dat ik mogelijk wel zou horen bij de mensen die de vijf
jaar halen. Maar omdat de tumor eenmaal terug was gekomen zou hij blijven
terugkomen. De vuistregel was dat de tumor maximaal weer drie jaar zou
wegblijven.
Het is nu drieënhalf jaar later. Ik voel
mij gezond. En niet alleen dat; de vorige keer had ik al meer dan een jaar
knobbeltjes in mijn hals voordat de tumor echt begon te groeien, maar nu is er
niks te voelen. Sterker nog, na de laatste chemo is mijn hals alleen maar
slanker geworden.
Kan iemand mij vertellen wat ik daarvan
moet maken?
Want ík weet het niet. Ik heb nooit
mogen ontkennen van mezelf, heb mijn lot altijd recht in de ogen willen kijken.
Maar ik moet concluderen dat ik niet weet - nooit heb geweten - wat mijn lot
eigenlijk is. Wat stelt dat ‘in de ogen kijken’ dan nog voor?
Mijn conclusie is, dat ‘mijn lot’ nu aan
het schrijven is. Ben ik een patiënt? Nee. Ik ben een columniste.
En die hybris? Ja, ik ben bang
hoogmoedig te zijn. Toch moet ik het risico van de hoogmoed nemen. Ik kan niet
gevangen blijven in een toekomst die ik niet ken. Er is een leven dat geleefd
moet worden. Daedalus***, geef me mijn vleugels. Ik zal vliegen.
Als ik te dicht bij de zon kom, zal ik vallen.
In de hoop, dat jij er bent om me te
helpen landen.
*
Hybris is het Oudgriekse woord voor overdreven trots, hoogmoed, overmoed,
grootheidswaanzin, brutaliteit, onbeschaamdheid met name tegenover de Griekse
goden en/of de goddelijke wereldorde. Het woord hybris heeft geen goede
Nederlandse vertaling die het begrip volledig dekt, maar kan in de moderne tijd
nog het beste omschreven worden met de Bijbelspreuk ‘hoogmoed komt voor de val’.
(Wikipedia)
**
Door Gonnie Jansen, i.h.k.v. ‘Een doodgewoon gesprek’.
***
Omdat Icarus en zijn vader Daedalus door koning Minos gevangen worden gehouden
op Kreta, bedenkt Daedalus een manier om te ontsnappen; hij bouwt vleugels van
een houten raamwerk, bezet met veren in een boog vastgezet met was. Omdat de
was kan smelten, waarschuwt Daedalus Icarus om niet te hoog en dicht bij de zon
te vliegen, maar ook niet te laag, omdat de vleugels te zwaar zouden worden van
het zeewater. In zijn enthousiasme wordt Icarus echter roekeloos; hij vliegt te
hoog zodat de was toch smelt en hij stort neer in de Egeïsche Zee. (Wikipedia)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten